Parijs is nog ver. Ik wist niet dat het zó ver was…

Ik wandelde alleen door de stille straten van Parijs. Het was 6u30 ’s ochtends en nog donker. De stad sliep, op een handvol dronken feestvierders na die slingerend hun weg naar huis zochten.

In het metrostation verscheen plots iemand voor me — een medeloper, dat zag je zo. Flashy Asics wedstrijdschoenen, vaste tred, blik op scherp. In de metro stapte halte na halte meer volk op. Mensen die net als ik op weg waren naar hetzelfde doel: 42,195 kilometer door de stad van de liefde.

Onder de Arc de Triomphe liep de wagon leeg. Een ware massa stroomde naar boven, ieder op weg naar zijn of haar eigen verhaal van die dag.

Dit is het mijne.

De startlijn van de Schneider Electric Marathon de Paris

Eenmaal boven aan het metrostation was de brainfog van het vroege opstaan volledig verdwenen. Mijn hoofd was helder, mijn focus scherp. Ik had maar één doel: Sub 3 in Paris.

Snel nog even de tas afgeven bij de finishzone, dan op zoek naar Benoît en Michiel. Ook zij stonden hier voor hun zwaarste uitdaging van het jaar — en ik had de eer om hen als PacePartner te begeleiden. We namen afscheid van Michiel, die in een vak achter ons zou starten, en Benoît en ik jogden kort los in een zijstraat van de Champs-Élysées. Een paar dronken feestvierders op een caféterras moedigden ons schor maar enthousiast aan. Het contrast maakte me stilletjes aan het glimlachen. Daarna begaven we ons op tijd naar ons startvak, vooral om niet te lang aan de toiletten te moeten aanschuiven.

En toen begon het.
PAF! Het startschot voor de rolstoelsporters.
Even later nog een knal — PAF! De elitelopers waren ook vertrokken.

Onze wave werd in kleine groepjes losgelaten, telkens begeleid door dezelfde opzwepende muziek en een nieuwe knal. De adrenaline gierde door mijn lijf. Benoît en ik wensten elkaar succes. Geen grote woorden, gewoon een blik, een knik.
Ik dacht terug aan de opofferingen van de voorbije weken: de lange duurlopen, de vermoeide benen, de privéstorm die ik er tussendoor nog bij had gekregen. Maar ik voelde me klaar.
Meer nog: ik was al content. Ik had genoten van elk trainingstraject, van elke zondagochtend in de regen, van elke vermoeidheid die zin had.

PAF!
Het was aan ons.

De eerste kilometers van mijn eerste marathon

Na het startschot denderde en donderde iedereen de Avenue des Champs-Élysées af, op weg naar het Bois de Vincennes — ergens halverwege het parcours. Mijn eerste denkbeeldige meetpunt lag al veel eerder: kilometer 7, rond de Place de la Bastille.

Daar zouden ze staan. Sophie (de partner van Michiel), hun kindjes, mijn dochtertje en mijn vriendin.
Mijn horloge gaf een melding: “We staan links aan place de la bastille.”
Door een muur van lawaai baande ik me een weg naar de linkerzijde van het parcours. En ja hoor, daar stonden ze — roepend, zwaaiend, glimlachend.
Ik zwaaide terug, overrompeld door het moment.
Ik krijg er nog kippenvel van als ik eraan terugdenk.

In mijn hoofd klonken de wijze woorden van Koen, Charlotte haar papa, nog na. Een paar dagen voor de marathon had hij gezegd:
“Een marathon is één derde genieten, één derde tempo lopen, en één derde afzien.”
Op dat moment zat ik halverwege het eerste derde — het genieten dus. Al voelde het lichaam daar anders over: mijn benen waren al stijf. Niet onverwacht, dat overkomt me wel vaker in wedstrijden. Meestal loop ik er gewoon doorheen. Meestal.

Ondertussen was ik begonnen met eten en drinken om de koolhydraatreserves op peil te houden. Maurten isotone drank, 6D ultra gels — allemaal uitvoerig getest op training. Alles volgens plan.

En toch… begon er iets te knagen.

“Ben ik nu eigenlijk wel aan het genieten?”
“Wanneer verdwijnen die zware benen?”
“Klopt dit wel…?”

Aan kilometer 14 — ongeveer een uur onderweg — haalde ik de eerste loper in die al moest wandelen. Een rare confrontatie.Ik zat perfect op schema voor een eindtijd rond de 3 uur, maar mijn hoofd (en benen) zat vol vragen.
Maar het antwoord op al mijn vragen… zou sneller komen dan ik had gedacht.

Het kantelpunt

En dan duikt plots de boog op van de 21 kilometer. Halfweg.
De stijve benen ben ik nog altijd niet kwijt, en de twijfels nemen stilaan de bovenhand. Mijn maag begint vreemd aan te voelen, en ergens weet ik het: dit tempo hou ik geen 21 kilometer meer vol.

Ik besluit om gas terug te nemen, richting een tempo waarvan ik weet dat ik het normaal gezien aankan. Maar van echt recupereren is geen sprake; Het parcours loopt nu wel omlaag, maar mijn gevoel gaat omlaag… Tegen kilometer 25 voel ik het: het is op. Vanaf nu begint de strijd. Niet tegen de klok, maar tegen mezelf. Tegen mijn eigen hoofd, mijn gedachten, mijn twijfels.

We passeren opnieuw Place de la Bastille. De mensenzee rond me lijkt ineens stil, alsof het geluid gedempt wordt. Ik voel me losgekoppeld. De maagpijn is overgegaan in krampen. Misselijkheid neemt toe. Ik voel mijn lijf stilletjes protesteren, maar het protest wordt steeds luider.

Langs de Seine, ter hoogte van kilometer 27, lopen we alweer een tunnel in. Het is daar dat de veer breekt.
Ik wandel. Voor het eerst. En ik stuur mijn vriendin een berichtje:
“Ik heb het moeilijk. 27km ver.”

Haar antwoord komt snel:
"De volgende tunnel is er bevoorrading. Daarna sta ik.”

Die paar woorden geven me net genoeg om door te zetten. Ik loop de tunnel uit, herpak mezelf, zoek naar een rustiger ritme. Op weg naar die bevoorrading. Op weg naar hen.

Maar wanneer ik boven kom, zie ik… niets. Geen bevoorrading. Geen gezicht dat ik herken.
Mijn hart breekt.
Nog een tunnel, dus. Nog een stuk verder.

En dan, eindelijk. Daar zijn ze.
Rechts van hen de Eiffeltoren. Recht voor hen: een gebroken man, schuifelend hun richting uit.
Een korte knuffel, een paar tranen — hallo, fysiek én mentaal volledig gesloopt — en dan terug verder. Nog een dikke vijftien kilometer afzien.

Vanaf nu denk ik niet meer in blokken van vijf kilometer.
Vanaf nu is het: kilometer per kilometer.

Op de foto zien we Mylan rond km 28 van zijn eerste marathon van Parijs. Hij is op dit moment hard aan het afzien en kwam de befaamde muur in de marathon tegen.

Kilometer per kilometer

Even later, kort nadat ik weer bij mijn vriendin ben weggelopen, haalt Benoît me in. Ook hij ziet af. We wisselen amper woorden — we hoeven ook niets te zeggen. We zien het aan elkaar. Ik probeer nog even aan te haken, een kilometer of zo. Maar mijn lichaam beslist anders. Ik moet hem laten gaan.

De komende kilometers zijn, oprecht, een hel. En ik zou liegen als ik zeg dat ik er nog veel bewust van meemaak. Alles vervaagt tot een vage tunnel van afzien, stappen, lopen, misselijkheid — en dan opnieuw. Ik wissel lopen en wandelen af, maar telkens ik loop, verkrampt mijn maag meteen. De misselijkheid jaagt me terug naar wandelen. Van eten of drinken is al lang geen sprake meer — mijn maag keert zich bij het idee alleen al om. Het lichaam staat op minimaal verbruik.

Om mezelf toch mentaal op te laden tijdens de schaarse momenten dat ik nog kán lopen, probeer ik het wat luchtiger te maken in mijn hoofd. Op een gegeven moment denk ik serieus na over wat ik straks op Strava ga schrijven om het leed wat weg te lachen:

  • The art of the positive split.

  • Parijse parkeermeters waren blijkbaar betalend.

  • Zwaarste dag op de fiets ooit. Juist; de fiets vergeten.

Ze komen allemaal even voorbij — ergens tussen een nieuwe stap-pauze en een poging tot joggen.

Tussen kilometer 30 en 40 ben ik meer aan het jeffen (lopen-wandelen-lopen) dan echt aan het lopen. Telkens ik wandel, roepen Parisiens me luidkeels aanmoedigingen na. Maar eerlijk? Het kan me op dat moment niets meer schelen. Ik zit te diep en wordt eigenlijk liefst van al met rust gelaten.

De groene loper van Parijs: mijn weg naar de finish

Tussen kilometer 30 en 40 verschuift mijn doelstelling voortdurend. Van sub 3u15 naar 3u20. Dan 3u30. En op een bepaald moment… kan het me eigenlijk niets meer schelen.

Langs de kant blijven de Parisiens roepen, duwen, aanmoedigen. "Allez! Allez!" Maar na het Bois de Boulogne wacht er nog één laatste beproeving: een helling. De massa drukt samen, iedereen lijkt te brullen dat ik moet lopen, maar mijn maag weigert dienst.

Tot ik ze zie. Mijn vriendin staat samen met mijn dochtertje langs de kant. En daar, op dat moment, weet ik: de finish is dichtbij. ik ga het halen. Hoe dan ook.

Als ik me nu nog één keer echt geef, kan ik misschien nog net finishen onder de 3u40. Iets wat ooit vanzelfsprekend leek, voelt nu als een haast onhaalbaar doel. Ik sleep mezelf over de helling, laat me daarna als een baksteen naar beneden vallen richting finish.

En dan: het groene tapijt. Ik sprint — of wat daarvoor doorgaat: 5 minuten per kilometer is nu sprintsnelheid. Net onder 3u40. Ik ben binnen.

Vóór de finish zie ik alleen gelukkige gezichten. Maar een paar meter verder…
Een slagveld. Mensen liggen neer. Enkelen huilen. Sommigen staren verloren voor zich uit. Andere stretchen. Ik pak mijn medaille. Mijn finisher-shirt. Maar echt genieten lukt nog niet. De teleurstelling weegt nog zwaarder dan de vermoeidheid. En om mij heen zie ik eigenlijk weinig echt gelukkige gezichten.

En toch, onder al dat: trots. Want ik deed het wel. Ik ben nu officieel een marathonfinisher en daar mag ik fier op terugkijken.

Niet veel later dondert Michiel over de meet. Ik herken hem aan zijn LOAD-shirt, dwars door de massa. Eindelijk een lach. Oef. We wisselen wat woorden. Over de pijn. Over hoe zwaar het was. Over hoe hard we moesten vechten. Dan gaan we elk onze eigen weg, richting hotel en douche.

’s Avonds zitten we weer samen. In Parijs.
Napratend over de strijd, de kilometers, de hellingen, de miserie.
En terwijl de grootste pijn al wat begint te vervagen, klinkt het plots:
"Volgende keer..."

Next
Next

Wedstrijdstrategie deel 3: loopopwarming: hoe begin je er nu aan?